Lezers: Lees de link hiernavolgend van prof Klemann in de Volkskrant:
Waarom zo bang voor het einde van de euro?
We moeten de levensduur van de euro niet zo lang mogelijk rekken, maar er met zo min mogelijk schade van af zien te komen, betoogt hoogleraar Hein Klemann.
Zoals veel Amerikaanse economen ons op voorhand voorspelden, blijkt de euro een mislukking. De economische en politieke tegenstellingen binnen het eurogebied zijn te groot om door één monetair systeem te worden overbrugd. Al in 1992 was dat gebleken bij de crisis van het ERM (European Exchange Rate Mechanism). De mislukking om de koers van de Europese munten binnen een bandbreedte van 2,25 procent te houden wees er toen op dat de verschillen in economische ontwikkeling binnen Europa nog groot waren. Alleen door het aanpassen van de monetaire verhoudingen konden de verschuivingen tussen de economieën worden gecorrigeerd.Het was dan ook onverstandig om in datzelfde jaar in het Verdrag van Maastricht te besluiten tot de invoering van de euro en daar nog geen tien jaar later toe over te gaan. Met de euro werd immers de mogelijkheid afgesneden om de spanningen tussen de economieën binnen Europa op te lossen door monetaire aanpassing. Voortaan moesten de aanpassingen plaatsvinden in de reële sfeer: de loonontwikkeling, begrotingen en belastingheffing moesten binnen de eurozone op elkaar worden afgestemd. Een mechanisme om dat te doen of een instantie om in de gaten te houden werd evenwel niet ingesteld. Het project was dan ook een politiek project met als doel het Europese integratieproces naar een hoger politiek niveau te hijsen.
Als vrijhandelszone was de EEG een succes geweest, maar voor politici en Europese technocraten ging dat niet ver genoeg. Zonder ooit te zeggen waar ze precies naartoe wilden omdat een duidelijk beeld van een toekomstig geïntegreerd Europa oppositie zou kunnen opwekken, wilden de Europese instanties verder integreren. Integreren werd op zich een ideaal. De mythe werd gekoesterd dat dit, en niet de Koude Oorlog en de Pax Americana, het naoorlogse Europa voor nieuwe intern Europese conflicten had behoed. Het Europese project, vanaf de jaren vijftig een handelspolitiek samenwerkingsverband, moest uitgroeien tot een poging landen die betrekkelijk onbetekenend waren geworden, samen weer betekenis te geven.
Verkocht als praktische stap
Bij het publiek was echter aarzeling te constateren, bleek uit enige volksraadplegingen. Europa kon de stappen nodig om een monetair systeem met de bijbehorende instituties op te tuigen - en een vergaande overdracht van monetaire en financiële bevoegdheden, inclusief de begrotingscontrole - niet in een keer nemen. Dat stuitte op politieke bezwaren. Europese bureaucraten en regeringsleiders accepteerden echter geen no for an answer. De munt werd gewoon ingevoerd. Dan maar zonder de noodzakelijke instituties. Er werd gedacht dat die er wel zouden komen zodra zou blijken dat ze nodig waren.
Het geheel werd aan het publiek verkocht als een praktische stap waardoor je niet langer steeds geld hoefde te wisselen. Velen zullen zich de campagne voor de euro herinneren waarin erop werd gewezen dat als je door Europa reizend 100 gulden zou wisselen en in elk volgend land het bedrag dat je daarvoor gekregen had opnieuw zou wisselen, je bij thuiskomst nog maar 10 gulden over had.
Dat bij het invoeren van een Europese monetaire unie de zuidelijke leden een noordelijke begrotingsdiscipline moest worden opgedrongen, was voor de Europese leiders alleen maar positief. Hoewel er geen draagvlak was voor instanties die de begrotingsdiscipline konden controleren, hoopte Brussel alleen door het stellen van regels Zuid-Europa financieel tot de orde te roepen. Terecht meende Brussel dat een strikte begrotingsdiscipline voor Europa en die landen beter zou zijn. De vraag of de overheden in die landen dat ook wilden en konden realiseren werd niet gesteld.
Voor bureaucraten en regeringen is Europa ideaal. Natuurlijk is er een parlement, maar als het erop aan komt, kan voor elke beslissing op Europees niveau achter een onheldere besluitvormingsprocedure verstopt blijven wie verantwoordelijk is. Geen burger kan het volgen. Voor de nationale regeringen is het voordeel dat ook het eigen parlement na een besluit op Europees niveau goeddeels buitenspel staat. Nadat de Europese Raad van Ministers iets heeft besloten, worden de nationale parlementen afgescheept met de dooddoener dat er al een Europees besluit ligt. Zo'n parlement moet dan van goeden huize komen, wil het daar nog tegenin gaan. Het Europees Parlement is helemaal machteloos, omdat de verhoudingen binnen dat parlement op geen enkele wijze worden weerspiegeld in de uitvoerende macht. De Europese Raad bestaat immers uit de regeringsleiders, terwijl de Commissie door de lidstaten en niet door het parlement wordt aangesteld.
Het kan dan ook het best worden vergeleken met de Duitse Rijksdag van voor de Eerste Wereldoorlog. Elke burger had stemrecht, maar daarna hadden hun vertegenwoordigers geen stem. Een Europese publieke opinie bestaat evenmin, zodat daar ook geen rekening mee hoeft te worden gehouden. Worden er toch voor de voortgang van het integratieproces ongewenste democratische besluiten genomen - zoals in volksraadplegingen in Denemarken, Ierland, Nederland en Frankrijk - dan worden deze niet geaccepteerd. Ze leidden tot een cosmetische bijstelling van het besluit, waarna er apocalyptische rampen worden afgeroepen over de kiezers als zij het besluit niet alsnog accepteren. Zo ondermijnt Europa de democratie. Ook bij de invoering van de euro is met de opvattingen van burgers geen rekening gehouden.
Op niets gebaseerd
De idee van Europese bureaucraten dat de zuidelijke lidstaten een noordelijke begrotingsdiscipline kon worden opgedrongen was op niets gebaseerd. Zij kunnen zo'n discipline niet handhaven. In deze landen werden oplopende begrotingstekorten steeds opgelost door de geldpers aan te zetten. De staatsschuld werd zo weer behapbaar, terwijl de resulterende inflatie de reële lonen evenals de resterende staatsschuld drukte.
Uiteraard waren de financiële markten hier niet gelukkig mee. Een devaluatie van de nationale munt was daardoor onvermijdelijk, maar dat had als voordeel dat het internationaal evenwicht werd hersteld.
Inderdaad is dit wat rommelig, maar het alternatief - een binnen de perken houden van de kosten van lonen, sociale uitkeringen en pensioenen, de overheidsuitgaven en het opzetten van een gedegen belastingheffing - kunnen die landen niet opbrengen. Griekenland heeft zichzelf de eurozone binnengesmokkeld terwijl zijn overheidsfinanciën niet aan de eisen voldeden en heeft van de gelegenheid dat het deel uitmaakte van een blok rijke landen gebruikgemaakt om zijn lonen te verhogen. De loonkosten per eenheid product zijn er in tien jaar met 40 procent gestegen. Dat valt niet zomaar terug te draaien.
Het aanstellen van deskundigen als politiek leider, zoals nu in Griekenland en Italië, is geen oplossing. Het probleem is niet dat men niet weet wat er zou moeten gebeuren. Men weet niet hoe de noodzakelijke maatregelen door te voeren. Daarvoor ontbreekt het draagvlak. Een persoon met gezag kan even het vertrouwen herstellen, maar het moet worden betwijfeld of zo iemand zonder machtsbasis in het parlement of de samenleving - het zijn non-politieke technici - harde maatregelen kan doorvoeren.
Tegen forse belastingverhogingen en maatregelen om de belastinginning te garanderen, verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd, enorme bezuinigingen en verlaging van de lonen zullen vakbonden, partijen en actiegroepen te hoop lopen. Slechts de invoering van een nieuwe drachme en lire, het aanzetten van de geldpers, de resulterende inflatie die de reële loonkosten drukt en een forse devaluatie om het evenwicht met het buitenland te herstellen, lijken een oplossing te bieden.
Natuurlijk verliezen Europese banken en pensioenfondsen dan een deel van hun beleggingen, maar men mag er toch van uitgaan dat zij inmiddels al een verlies op waardepapieren uit die landen hebben genomen en er is geen reden te veronderstellen dat die waarde zoveel verder zal dalen dan nu al het geval is.
Europese instellingen hebben de neiging besluiten door te voeren, ook als lidstaten er niet aan willen. Die worden daarom geregeld gedreigd met rampen als de Europese besluitvorming zou stagneren. Dat gebeurt ook nu. President Sarkozy, die zijn politieke positie aan de euro heeft opgehangen, heeft zelfs beweerd dat de val van de euro tot oorlog zou leiden. Tussen wie en wie en waarover, is niet duidelijk.
Met zulke dreigementen krijgt Brussel wellicht ook nu weer de regeringen op één lijn, maar het moet worden betwijfeld of die de noodzakelijke maatregelen kunnen doorvoeren. Uiteraard zal een val van de euro leiden tot inflatie in zuidelijke lidstaten die hun schulden alleen door het aanzetten van de drukpers kunnen betalen. In zwakke staten - en daar gaat het hier om - is inflatie steeds een alternatief geweest voor belastingheffing. Dit zal gepaard gaan met een forse devaluatie.
Als de laatste tijd aan deskundigen wordt gevraagd wat er moet gebeuren, komen er steeds monetair-economen aan het woord die menen dat er Europese instellingen moeten komen om de lidstaten begrotingsdiscipline op te leggen en de sanering van de probleemlanden te controleren. In feite hadden zulke instellingen er moeten zijn vóór invoering van de euro. Dat ze er niet zijn, is omdat ze politiek niet haalbaar zijn. Zelfs als de regeringsleiders onder leiding van Merkel en Sarkozy zouden besluiten die alsnog in te stellen, haalt dat niets uit. Europa kan de zuidelijke lidstaten de noodzakelijke maatregelen niet opleggen. De eigen regeringen kunnen dat niet eens. Pogingen dat toch te doen zullen ertoe leiden dat Europa gezien gaat worden als een onderdrukkende macht.
Alleen maar meer ellende
Het europroject is mislukt en daar is niets aan te doen. In de jaren dertig bleek dat landen die tegen de stroom in roeiden en vasthielden aan de gouden standaard toen die overal inzakte, langer in een depressie bleven hangen dan landen die hun verlies namen en devalueerden. Vasthouden aan de euro kan alleen de ellende maar vergroten. Op de volgende vergadering van de Europese Raad zou daarom niet besproken moeten worden hoe de levensduur van de euro kan worden gerekt, maar hoe we met zo min mogelijk kleerscheuren van die munt afkomen. Die vraag zal evenwel niet worden gesteld. Daarvoor hebben de Europese leiders zich politiek te veel geïdentificeerd met de euro.
In de zomer van 1935 wist minister-president Colijn al dat Nederland de gouden standaard beter kon verlaten. Hij wist echter niet hoe er van af te komen zonder politieke averij. Daarom modderde hij tot schade van de Nederlandse economie nog tot september 1936 voort. Zo zal het nu ook wel weer gaan. De herinvoering van nationale munten, waardoor de monetaire politiek op een niveau komt waar ook de instrumenten en mechanismen bestaan om deze te beheersen, lijkt niettemin de enige optie. Waanideeën over een neuro kunnen er voor Nederland slechts toe leiden dat het zijn monetaire beleid geheel overdraagt aan Duitsland en er, zonder compensatie, alle greep op verliest.
Hein A. M. Klemann is hoogleraar economische geschiedenis aan de Erasmusuniversiteit Rotterdam.